Een volwassen mannelijke sika heeft een schouderhoogte van 75 – 80 cm en een gewicht van 50 – 60 kg. De hinden zijn kleiner dan de bokken, schouderhoogte 65 – 70 cm en een gewicht van 30 – 35 kg.

Vacht :
In de zomer geelachtig bruin met geelwitte vlekken aan de bovenzijde, waardoor het dier tijdens het grazen in lichte bossen gecamoufleerd is. In de winter, wanneer de vegetatie minder dicht is, krijgt de vacht een grijsbruine kleur en wordt de vlekkentekening minder opvallend.

Staart :
Deze is kort en wit en draagt een zwarte mediane streep. Bij gevaar wordt de staart omhoog gehouden.

Hielklieren :
Deze bevinden zich onder het spronggewricht aan de buitenzijde van het metatarsale pijpbeen. Ze produceren een sterkriekende afscheiding die tegen lage takken en struiken wordt gewreven om de territoriumgrenzen te bepalen.

Bok :
Het afwerpen van het gewei verloopt jaarlijks in maart – april. De oudere bokken verliezen het gewei vroeger dan jongere exemplaren. In de vier maanden na het afvallen van het gewei, groeit een nieuw paar aan. In augustus is dit voltooid. Wanneer het gewei volledig ontwikkeld is, heeft het maximum 4 punten aan beide zijden. De bok besteedt tijdens de bronst een bijzondere aandacht aan zijn kudde hinden.

Hinde :
De hinde is kleiner dan de bok en draagt geen gewei. Het grootste deel van het jaar is ze drachtig (zeven en een halve maand) of heeft een jong bij zich.

Kalf :
Het kalf verbergt zich de eerste weken, wanneer het nog hulpeloos is, in dichte begroeiingen.