Sika’s kunnen hoog springen. Toch gaan ze – als dat enigzins mogelijk is – liever onder hindernissen dan er overheen.

Bij sika’s groeit het gewei tijdens de zomer, zodat het tegen de bronsttijd in de herfst uitgehard is. De geweistangen worden tegen het vroege voorjaar afgeworpen. Het duurt 125 dagen voordat het gewei zo ver ontwikkeld is, dat de zachte, fluwelige beschermhuid - de bast - afgeveegd kan worden.

Sika’s verharen tweemaal per jaar. In de zomer is de vacht kastanjebruin en witgevlekt. In de herfst krijgen de dieren een grijsbruine kleur, zodat ze in de bladerloze omgeving goed gecamoufleerd zijn. Vooral de mannelijke sika’s zijn ’s winters donker kastanjebruin.

Bij het houden van sika ‘s ervoor zorgen dat er een goed weiland is. Gras dienen ze ad libitum op te kunnen nemen. Bijkomende voeding kan bestaan uit katoenzaad, bieten- of appelpulp. Voorzichtig zijn met zetmeel of suikerrijke voeding.

Sika’s houden van sociaal kontakt met elkaar, 5 hinden met 1 bok is een ideale combinatie. Zij houden ook van menselijk kontakt als ze het vertrouwen hebben - oren, kop en rug zijn favoriete plekjes waar de makste dieren graag geaaid worden.

Sika’s houden niet van wind, daarom zoeken ze in open landschap altijd dekking op.